Vrijdag werden er meer dan 20 ransuilen waargenomen in het centrum van Kollum. De ransuil komt voor in bosachtige gebieden met naaldbomen en open terreinen.
In de winter verblijven ransuilen graag in elkaars gezelschap. In hun rustplaatsen, gemeenschappelijke slaapplaatsen in naaldbomen, struiken, knotwilgen of wilde hagen, rusten ze soms in grote groepen tot wel 100 exemplaren.
De bovenzijde van het verenkleed is geelbruin en gemarmerd, als ‘boomschors’. De onderzijde is licht roestgeel met donkere lengtestrepen. Bij gevaar of verstoring drukt de uil de veren tegen het lichaam en steken de oor pluimen omhoog. De lichaamsvorm is dan lang en dun. Dan valt ook de contrastrijke, ronde gezichtssluier op. In rust hangen de veren losjes langs het lichaam. De poten zijn bevederd.
De ransuil is iets kleiner en oogt slanker dan de bosuil. Opvallend zijn de lange, vaak om hooggerichte oorpluimen en de oranjegele ogen. Hij komt voor in diverse landschapstypen waar open veld aanwezig is met voldoende veldmuizen. De ransuil broedt veelal in oude nesten van eksters of kraaien. ’s Winters verzamelen ransuilen zich in groepen, vlak bij gunstige voedselgebieden.