DOKKUM/BURGUM – Het wedstrijdskûtsje van Dokkum – Ebenhaëzer – kan weer een nieuw hoofdstuk toevoegen aan de geschiedenis van het vrachtschip. In het boek ‘Schippersvrouwen – verhalen boven water’ van Sippy Tigchelaar en Alice Booij staat namelijk ook het leven van Ytje van der Werf (1992-1984) uit Burgum beschreven, de voormalige schippersvrouw van de Ebenhaëzer.
In het bijzijn van de familie Van der Werf uit Burgum/Dokkum/Damwâld werd het boek op Internationale Vrouwendag gepresenteerd. Net als de andere schippersvrouwen stond ook Ytje van der Werf haar mannetje aan boord, zo blijkt uit het verhaal dat over haar is opgetekend in het boek. ,,Beppe Ytje was een klein vrouwtje, iets van anderhalve meter hoog, maar ze wist van aanpakken en doorpakken. ‘Lyts mar krigel’. Ze nam over het algemeen geen blad voor de mond en liet zich niet gemakkelijk beïnvloeden. Ze was zuinig, maar niet gierig. Ze had handelsgeest en nam initiatieven. En ze had oog voor de noden van andere mensen’’, zo vertelt pakesizzer Sytse van der Werf uit Dokkum in het boek. Het volgende gedeelte in het boek weergeeft deze omschrijving van haar karakter:
‘U ziet toch wel dat mijn man ziek is, hij kan niet meer. Hij moet naar de dokter en niet meer in het grind werken.’ Met die opmerking maakte Ytje van der Werf in 1932 een eind aan hun varend bestaan. De reis naar Burgum werd hun laatste. Ytje bediende het zeil en haar man Kornelis stuurde terwijl hij half en half over het helmhout hing. Met het stilleggen van het skûtsje Ebenhaëzer – het schip dat in 1907 in Dokkum is gebouwd – kwam er in één klap een eind aan de verdiensten. Ytje moest op zoek naar een manier om geld te verdienen waarmee ze haar zieke man en vijf kinderen moest onderhouden. Toen er een verlopen brandstofhandel te koop kwam, zag Ytje haar kans op een zelfstandig bestaan. ,,Ze wilde zo snel mogelijk af van dat handje ophouden en ze nám dat initiatief. Dat zegt toch wel iets over haar karakter’’, zegt Sytse van der Werf.
‘It wie net oars’
In het boek over schippersvrouwen wordt duidelijk dat de rol van deze vrouwen van onschatbare waarde is geweest. Samen met haar man, en vaak ook hun kinderen, hield de schippersvrouw het schip in de vaart. Het was een hard bestaan, zonder veel aandacht voor verdriet en emoties. In de kleine roef van het schip kwamen de kinderen ter wereld, kookte de schippersvrouw het eten en deed ze de was. Ook was ze vaak verantwoordelijk voor de boekhouding en het onderwijzen van de kinderen. Bij het aanleggen van het schip had de schipper de hulp van zijn vrouw nodig en was het ‘alle hens aan dek’. ,,Ze waren zonder erbij stil te staan, eigenlijk heel geëmancipeerde vrouwen’’, vertelt auteur Sippy Tigchelaar. ,,Ze hebben van jongs af aan geleerd om te gaan met tegenslagen. Als ik aan de vrouwen vroeg hoe ze dat vonden reageren ze vrijwel gelijk: ‘It wie sa’t it wie. It wie net oars’.’’
Eerder verscheen over het wedstrijdskûtsje van Dokkum het boek ‘Eben Haëzer – Het verloren gewaande Skûtsje’ over de historie van het voormalige vrachtschip dat in 1907 bij de scheepswerf van Barkmeijer in Dokkum werd gebouwd. Nu strijdt het roemrijke skûtsje voor Dokkum om de Iepen Fryske Kampioenskippen Skûtsjesilen (IFKS).
Meer informatie: www.noordboek.nl/boek/schippersvrouwen of www.skutsjeebenhaezer.nl